• Doe de bloem, poedersuiker, het amandelmeel en zout in een kom. Breek de koude boter in stukjes en verdeel die over de droge ingrediënten. Wrijf (met de toppen van de je vingers) de boter en de droge ingrediënten door elkaar net zolang tot er een kruimelig deeg ontstaat.
  
• Klop het ei los met een vork. Doe 12 à 14 gram ei bij het deeg en kneed alles tot een samenhangende deegbal. Als het deeg erg plakkerig is, voeg je een beetje bloem toe; als het deeg te droog is een paar druppels ei.
• Verpak de deegbal in plasticfolie en leg de bal ca. 1 uur in de koelkast. Je kunt dit basisdeeg een smaakje geven door het merg van ½ vanillestokje, de geraspte schil van een onbespoten citroen of sinaasappel of een theelepel speculaaskruiden toe te voegen.

Fonceren en bakken

• Fonceren is het aanbrengen van deeg in een bakring. Voor een bakring van 6 cm doorsnede heb je een uitsteker van 8 à 9 cm doorsnee nodig. Je moet immers niet alleen de bodem (6 cm), maar ook de zijkant van de ring met deeg bedekken.
  
• Haal het deeg uit de koelkast en kneed het nog even door. Bestuif het werkvlak en de deegroller met een beetje bloem. Druk de deegbal plat en rol het deeg gelijkmatig uit tot ongeveer 3 mm dik.
• Steek rondjes uit met de uitsteker. Leg het deegrondje op de taartring en druk het deeg voorzichtig naar beneden en tegen de wanden van de ring aan. Snijd het overtollige deeg netjes langs de rand weg en prik met een vork een aantal gaatjes in de bodem.
• Rol het overgebleven deeg opnieuw uit en steek weer rondjes uit, tot het deeg op is. Zet de ‘gefonceerde’ taartjes 30 minuten in de koelkast.
• Verwarm de oven voor op 170 °C. Leg de taartbodems op een met bakpapier beklede bakplaat. Bak de taartjes in ongeveer 20 à 25 minuten gaar. De baktijd hangt af van de oven en de temperatuur.
• Houd de taartbodems de eerste minuten in de gaten. Soms komen ze omhoog; prik in dat geval dan nog een paar gaatjes in de bodem. Laat de taartjes afkoelen op een taartrooster.